Het boerenleven in het Spiegel

Bijdrage van Gerard Langemeijer
Uit het Spiegelschrift: Jaargang 19, nr 2 – Najaar 1998

Bovenstaand opschrift zal vermoedelijk menig spiegelbewoner verbazen. Inderdaad, je ziet geen boeren meer lopen langs onze wegen, maar als we zelf eens wat ronddwalen in het Spiegel dan zullen we veel dingen tegenkomen, die ons laten zien dat er boerderijen in het Spiegel geweest moeten zijn.

Laten we eens kijken naar de namen van enkele straten bijvoorbeeld: Melkweg, Melkstraat, Meentweg, Koedijklaan en Plaggenweg. Daarnaast verraden gevelstenen iets van het verleden, soms zelfs zeer duidelijk. In de Parklaan villa “OP DEN AKKER” en villa “HET AKKERTJE”. De Beerensteinerlaan kent ook een villa met de naam “OP DEN AKKER”.

In de Koedijklaan kan men een fraaie gevelsteen vinden waarop staat “Aan den Koedijk”, waarop afgebeeld drie drinkende koeien voor de dijk waarop een ezelwagen rijdt. Op het gebruik van ezels komen we nog terug. Aan diezelfde Koedijk is een gevelsteen te zien met de titel “Aan den Ouden Landweg”, waarop afgebeeld een landweggetje met een oude boerderij. Op de driesprong gevormd door Regentesselaan en Koningin Sophielaan is een gevelsteen te vinden met landweggetjes en korenschoven. Zij herinneren ons aan boerenbedrijvigheid.

Heel belangrijk was de uitgestrekte heide in het Gooi. Daar rustte in feite het hele boeren bestaan op, zoals dat verder in ons verhaal wordt uitgelegd. De villas Heidesate, Heidehuis, Heideveld en Bosch en Hei houden de herinnering aan die kostbare heide gelukkig nog vast.

Het is bepaald niet zonder betekenis dat het woord HOEVE gaarne gebruikt wordt zoals: Gudelahoeve, Spiegelhoeve en Zandhoeve.

Een boerenleven was er zeker in het Spiegel, maar rond 1800 stonden er slechts drie of vier boerderijen. Dat was niet zo vreemd want uit het oogpunt van veiligheid kon men beter centraal wonen, bijvoorbeeld rond de zeer oude Vituskapel en de Dorpsstraat, die we tegenwoordig Brinklaan noemen.

Via de Veldweg (die naam moet behoorlijk oud zijn) trokken de boeren naar hun akkers in het Spiegel. In het SPIEGEL? Die naam was toen helemaal niet bekend! Gezien vanuit het dorp lag dat akkergebied behoorlijk achteraf, de dorpelingen spraken dan ook van ACHTERBUURT. Zo van: “waar is je man? Oh, hij is aan het werk in de Achterbuurt, maar komt om twaalf uur naar huis om te eten als de klok van de Vituskapel geluid heeft”.

Een boer kon ook verspreid liggend land hebben. Die stukjes land hadden veelal een naam. Die namen zijn te vinden in oude notariële akten en dienden om de juiste plaats van de gronden vast te leggen. Pas na 1824 was er sprake van kadastrale nummering. Die oude namen waren dikwijls heel kenmerkend zoals: De Tien Schepels, Het Hoogekampje, Ducatenkamp, Kerkkamp, Docterskamp, Het Lage Kampje, Gerrit Bruynenkamp, Kamp Ronduit, Brandjeskamp. Kattenkamp, Keukenkamp, Kampjehoutland.

De huidige MeyerKAMPlaan in het Spiegel herinnert ons nog aan die kampjes.

De Gooise grond

Stel men wordt actief en besluit een boom te planten, hetgeen betekent: graven. Men stuit dan al heel gauw op geelwit zand. Dat ziet er niet erg vruchtbaar uit voor het boompje.

In de ijstijd werd een dik pakket zand als een deken over het Gooi gelegd. Terloops werden ook nog dikke keien meegevoerd zoals o.a. de Hilversumse kei. Op een of andere wijze is daarop het Gooise oerbos ontstaan.

Nu is de mens nogal ijverig van nature, vooral de Amsterdammers die de wereldzeeën bevoeren om handel te drijven. Men had heel veel hout nodig om schepen te kunnen bouwen en dat vond men dichtbij in het Gooi. Stuifduinen en eindeloze heide met hier en daar nog enkele waterplassen kwamen in de plaats van het oerbos. Die omstandigheden schiepen de mogelijkheid om schapen te houden. Men kan zich afvragen waarom er boeren wilden werken op zo’n bar slechte grond? Het antwoord is heel simpel: waar een stad is moeten de boeren zorgen voor voedsel voor die stedelingen. Soms waren het mensen uit de stad, in dit geval Naarden, die gingen boeren en geleidelijk ontstond zo de buurtschap Bussum. Zoals reeds boven beschreven woonden de meeste boeren in het centrum van de plaats en verder lagen in het Spiegel akkers en vooral veel bos.

De Gooise heide

De Plaggenweg en de villa Heidesate hebben beide, zij het elk op andere wijze met die Gooise heide te maken. De Gooise grond was heel onvruchtbaar, maar de heide bloeide volop en bood bewoners een prachtig uitzicht als die paarse heide uitbundig bloeide.

Voor de boeren was die heide hun middel van bestaan. Schapen konden grazen, ‘s avonds bracht de herder de schapen weer thuis en dat nu was bepalend voor het Bussums boeren bestaan. Voordat de schapen op stal gingen werden op de vloer van de stal heideplaggen neergelegd. Via de Plaggenweg reden de karren met de plaggen vanaf de heide naar de verschillende stallen. Op die laag plaggen verbleven de schapen de hele nacht en bemestten die. Dat spel van plaggen leggen en bemesten herhaalde zich elke dag totdat de schapen te hoog kwamen te staan in de stal. De boer had dan wel een flinke laag mest voor zijn akkers.

De Koedijklaan herinnert ons aan de koedijk, een echt dijkje dat van ’s Graveland over de Hilversumse meent liep naar Bussum. Zo’n dijkje moest de koeien weerhouden om op het bouwland te gaan grazen. Die gevelsteen op de Koedijklaan waarop een ezelwagentje is afgebeeld is heel idyllisch maar men kon over de dijk niet rijden met een karretje; er groeiden te veel struiken en soms zelfs bomen op.

Overigens die ezels voor dat wagentje raken een ander aspect van het boerenleven: ezels waren licht en dat had een groot voordeel op de drassige grond, zij konden bovendien in het donker nog de eigen koeien vinden in de weide en waren erg goedkoop.

Die Hilversumse meent was bijzonder drassig, soms lagen er plassen water op. De kwaliteit van het gras was slecht en de koeien kwamen in de herfst veelal magerder terug dan ze in het voorjaar de stal verlaten hadden. In de winter werden de beesten niet gevoed met hooi van de meent maar met hooi uit Eemnes. Kenners zeggen, dat je het verschil in kwaliteit kon ruiken.

In een rapport van het bestuur van de Hilversumse meent van 1852 staat o.a. “In 1851 is met het gelijkmaken van den grond, en het dicht maken van gaten, waaruit bij vochtig weder het vee zichzelf niet redden kon, en waarin menig beest is omgekomen, op een kleine schaal een begin gemaakt”

Op 34 bunders werden vrijwillig en kosteloos 1.200 wagenvrachten zand gebracht en verwerkt. Later werden nog eens 50 bunders onder handen genomen. Het is een lang en boeiend rapport waaruit blijkt dat er te weinig heidegrond was en dat noodgedwongen onze boeren meer aan landbouw moesten gaan doen.

De kadasterkaart van 1824

In 1817 werd de buurtschap Bussum losgekoppeld van Naarden. Eerst kregen we een overgangsfunctionaris – een schout – en daarop volgde Hendrik Banis als eerste burgemeester van Bussum en onder diens bewind kwam een prachtig kadastraal boekwerk uit met een groot aantal kaarten waarop men de bebouwing van het toenmalige Bussum kan zien en de aard van de grond: bosgrond, heide, bouwland en weiden.

Hendrik Banis, de burgemeester, was ook boer en bezat o.a. een heel groot gebied waar nu de Oranjeflats liggen (tegenover de spoorwegovergang naar de Generaal de la Reylaan). Kijken we op die kaart van 1824 dan zien we, globaal bekeken, dat de Achterbuurt (het Spiegel) voor een derde bestond uit bos, een derde uit akkerland en een derde uit heide en weide. De heide lag ten zuiden van waar nu de Kom van Biegel ligt. Niet voor niets heet een laan daar de Heidelaan en Vliegdenweg.

Het boerenleven

Er bestaat een tekening uit ongeveer 1600 van Claes Jansz. Visscher van plaggenhutten met daarboven moeilijk leesbaar de woorden: To Bussum, een wat vaag gegeven. We kijken liever in een notariële akte van 1842. Die akte heeft betrekking op de aankoop van een boerderij en beschrijft o.a. de indeling van die boerderij: “Beneden twee voorkamertjes, de lange zaal (?) en keuken, dan nog een karnkamer en een opkamertje. Achter het huis voor berging een groot gebint, voor stalling twee binten, benevens een zolder boven het achterste gedeelte.

In een andere boerderij treffen wij aan: 12 kippen en een haan, 2 paarden en een veulen, 12 melkkoeien, drie kalveren en drie pinken en dat alles bevond zich in het achterhuis.”

Deze gegevens zeggen wel iets over de behuizing, maar niets over de wijze waarop de boeren de kost konden verdienen. Zeer waarschijnlijk hebben de boeren alles aangepakt waarmee iets te verdienen viel: landbouw, veeteelt, vracht rijden, schapen houden voor de mest, zelfs weven en spinnen. Ook hield men bijenschansen; Bussum moet er 14 gehad hebben.

Iets heel anders: rond 1813/14 bestond er zelfs een boerenlandstorm.

Het gemeenteverslag van 1851 vermeldt het volgende: “De bijenteelt is niet onvoordelig geweest; er waren hier 225 korven. De ruwe prijs van de honing 25 cent per pond. In 1854 mislukte de bijenteelt.

Aantal bebouwde H.A.

1848 1849 1851
Boekweit 60 64 20
Rogge 30 32 28
Haver 3 1 20
Erwten 8 3 10
Aardappelen 48 50 60

Paardenbonen

Men bezat in 1851 geen hengsten, wel 57 ruinen, 33 merries, 6 veulens, 1 stier, geen ossen, 344 koeien, 118 kalveren, 5 ezels, 302 schapen, 139 varkens, 17 geiten en geen bokken.

Op een kaartje, getekend door de heer M.J.M. Heyne in 1966 zouden er rond 1920 nog 25 kleine boerderijtjes gelegen hebben. In 1949 komen op een lijst van De Plaatselijke Bureauhouder v.d. Provincie Noord-Holland nog slechts 8 veehouders voor o.a. op de Melkweg 4 en de rest verspreid over de Melkstraat, Gooiberg, Plaggenweg en de Herenstraat.

De boerderij aan de Herenstraat behoorde toe aan Roelof Verver, die in 1871 de boerderij stichtte met geleend geld. In 1950 werd nog 200.000 liter met de hand gemolken. In mei 1998 werd deze vrijstaande voormalige met riet gedekte boerderij met veel grond en bijgebouwen te koop aangeboden voor fl 765.000.- en is inmiddels verkocht.

Veel bleef onbesproken in mijn verhaal over de boeren, zoals bijvoorbeeld het fenomeen ERFGOOIERS, dat vraagt een eigen artikel.

De forensen

In 1874 sukkelde traag de eerste trein Bussum binnen en voerde Amsterdammers mede die op zoek gingen naar grond om er een villa op te bouwen. Was dat een ramp voor het dorp? Gevoelsmatig moet men daar wel JA op antwoorden. Grond verkopen waarop vele geslachten gewerkt hadden is een droeve zaak. Hoe vreemd het ook mag klinken, het werd toch de redding van Bussum.

Nederland werd rond die tijd overstroomd met graan uit Amerika en Canada. Alleen de Groningse boeren op hun vette kleigronden konden zich nog handhaven. Zeker, men kon zich nog redden met hun koeien en melk. Maar de tijd van de trekschuit was definitief voorbij wat betekende dat men op den duur melk kon betrekken uit echte weidegebieden.

De bouw van de villa’s zorgde voor een explosieve vraag naar arbeidskrachten o.a. naar mensen die over een kar beschikten om de bouwmaterialen aan de haven in Bussum af te halen. Erkend moet worden dat de ontmoeting tussen stedelingen en dorpelingen, tussen nieuwkomers en eigenheimers niet zonder wrijving is geweest.

Tot 1949 waren er toch nog 60 veehouders in heel Bussum. Zo abrupt werd het boerenleven ook weer niet verbroken. Tijdens een wandeling door het Spiegel kunnen wij nu nog gedurende de zomermaanden in vele lanen langs de weg korenaren aantreffen.